hbkjhbkjbkjbjkbjklbkjblkjblkjblkblblklkblblkkljblkklbkblkblblkbhkhjjhgkhjuhvuhvuhvykuvyvkuhjhjbvjhjkbkjbibiuyuyliugliugiluiuuihvukhyvkuykuyhvkuhvkhvhjvjhvjhvjhvjhvjhjhvjhvjhnvjnhvjnvhjjkhvkjkjbljbkbkjbkjbbjkblbkbkbjkblkjbbk
Indonesië een voormalige Nederlandse kolonie, en bestaande uit vele Rijken….
Indonesië werd al vroeg een kolonie ondermeer omwille van economische redenen: de specerijenroute en de handel. Vanaf 1602–1799/1800 domineerde de Nederlands-Indische VOC met handel en kustvestigingen; In de 15e–16e eeuw wilden Europese landen een rechtstreekse route naar Azië vinden om zelf specerijen (peper, kruidnagel, nootmuskaat, foelie) te kopen, zonder de dure tussenhandel via Arabische en Venetiaanse kooplieden. De Molukken (Ternate, Tidore, Ambon, Banda-eilanden) waren toen de enige bron van kruidnagel en nootmuskaat — letterlijk het “goud van de oost.” Daarom gingen de Portugezen als eersten rechtstreeks via Kaap de Goede Hoop richting Azië. 1799–1800 werd de VOC ontbonden en haar bezittingen genationaliseerd als de kolonie Nederlands-Indië.
De eerste missionarissen vertrokken naar Indonesië rond de 16e eeuw. Katholiek (16e eeuw): met de Portugese doorbraak in de specerijenroute kwamen Franciscanen/Dominicanen en jezuïeten. Franciscus Xaverius werkte in Ambon/Ternate (Molukken) in 1546–47; Hun doel: evangelisatie in de specerijenhavens en zorg voor zeevarenden en lokale gemeenschappen. Maar er waren ook Protestantse missies (VOC-periode): de VOC stimuleerde gereformeerde prediking in gebieden onder haar controle (vooral kust Java, Molukken, Minahasa). De Katholieke missies werd in de beginperiode, buiten enkele Portugese erfenissen, lang beperkt. Tijdens de 19e–20e eeuw kende men een heropleving van de missies: na 1800 keerden katholieke orden terug; op Java werd de missie door o.a. Frans van Lith SJ (vanaf 1896) stevig opgebouwd (Muntilan/Sendangsono).
Hoeveel mensen woonden er “toen”? Betrouwbare totalen zijn er pas in de 20e eeuw: de volkstelling van 1930 telde 60.7 miljoen inwoners (waarvan 60 miljoen “inheemsen” en een Chinese minderheid van 1,23 mln).
Waar waren vroege missieposten? (Sulawesi, Papua, enz.) : Molukken: jezuïeten (Xaverius) en andere ordegeestelijken in Ambon en Ternate vanaf 1546. Noord-Sulawesi (Minahasa): Nederlandsch Zendelinggenootschap (NZG) en Duitse/ Nederlandse zendelingen (Riedel, Schwarz) vanaf 1831; Gedurende de 19e-eeuws was er een massale bekering tot protestantisme. o.a. Papoea (West-Nieuw-Guinea): Protestants: Ottow & Geissler landen op Mansinam (Manokwari) 5 feb 1855. Katholiek: Missionarissen van het Heilig Hart (MSC) openen Merauke in 1905 en breiden vandaar uit (Okaba, Mimika, Muyu). Java (Centraal): SJ-netwerk rond Muntilan/Sendangsono (lerarenopleiding, catechese) onder Frans van Lith vanaf 1896–1906.
Er was een evolutie tot “hoogtepunt” en belangrijkste accenten 16e–18e eeuw: kust- en specerijenmissies (Molukken) ? VOC maakt protestantse kerkopbouw dominant en waar zij heerste was katholieke missie sterk ingedamd. Gedurende de 19e–vroeg 20e eeuw: snelle expansie van zowel protestantse (Minahasa) als katholieke netwerken (Java, Papoea). Onderwijs (scholen/colleges), catechistensystemen, taal- en cultuurwerk (bv. Javanese context bij Van Lith) worden ruggengraat; in Papoea gaan missie, internaten en gezondheidszorg samen. Dit faseert door als hoogtepunt vóór de Japanse bezetting (1942). Het koloniaal beleid als context: Cultuurstelsel (1830–1870) op Java ? gedwongen teelten (suiker/indigo) die aan armoede en hongersnoden in de jaren 1840 zijn gelinkt. Ethical Policy (vanaf 1901) beloofde onderwijs, irrigatie en migratie; het bracht groei van scholen, maar bleef ondergefinancierd en veranderde de plattelandsarmoede slechts beperkt. Armoede – hoeveel en waarom? Er bestaan geen kwantitatieve “armoedepercentages” voor de 19e eeuw, maar de literatuur koppelt armoede aan: 1. Extractieve systemen (Cultuurstelsel) en Javacentrische investeringen; 2. lage reële lonen voor inheemsen in delen van de koloniale periode; 3. schokken (epidemieën/prijscrises). Het resultaat is hardnekkige ongelijkheid tussen Java en Buiten-gewesten en tussen groepen. Hardnekkige moeilijkheden voor het missiewerk . Beperkingen door bestuur/handel (VOC verbood lang katholieke missie buiten enkele enclaves). Religieuze en culturele weerstanden (majoritair islamitische eilanden, sterke lokale tradities; langzaam en contextueel werk op Java). Geografie & gezondheid (afstanden, malaria/dysenterie – vooral Papoea en binnenlanden). Oorlog/bezetting (1942–45 Japan): netwerken ontwricht; daarna hervorming in de onafhankelijkheidsperiode. ecommons.cornell.edu Gedeeltelijk ja—maar het verschilde sterk per streek op Sulawesi. Noord-Sulawesi (Minahasa): hier ging het relatief vlot in de 19e eeuw. De VOC/koloniale overheid steunde protestantse scholen en catechese, en zendelingen (o.a. Riedel & Schwarz) bouwden een dicht netwerk op. De meeste Minahasa-groepen werden in die periode protestants. Zuid/West-Sulawesi (Makassar/Bugis-gebieden): hier was al sinds de 17e eeuw islam dominant. Missionair werk had daardoor weinig speelruimte en bleef beperkt tot diaconie/onderwijs. Tana Toraja (hoogland, Zuid-Sulawesi): dit was het moeilijkste terrein. De traditionele religie Aluk To Dolo (vooroudercultus met een sterke rituele/economische orde—begrafenisriten, buffeloffers, statusstructuren) maakte snelle bekering lastig. Zendelingen begonnen pas vroeg 20e eeuw echt voet aan de grond te krijgen; het werk versnelde pas na 1930 en vooral na 1945, met steun van onderwijs, gezondheidszorg en Bijbelvertaling (Toraja-talen). Waarom “moeilijk”? Sterke lokale religie & adat (Toraja): religie was verweven met sociale rang en economie; bekering had dus sociale kosten. Religieuze concurrentie (islam aan de kusten/laaglanden). Geografie & taaldiversiteit (bergen, geïsoleerde dalen). Onrust/veiligheid in sommige periodes (bijv. geweld rond 1910-20 in Toraja; later ook conflicten in Zuid-Sulawesi). Wat werkte uiteindelijk wel? Scholen en klinieken als ingang; Taalwerk & Bijbelvertaling (lokale talen: Tontemboan/Minahasa; Toraja-talen); Opleiding van catechisten en geleidelijke inkadering van rituelen (inculturatie). Kort: ja, Sulawesi kon moeilijk zijn, vooral in het Toraja-gebied door de kracht van Aluk To Dolo; in Minahasa daarentegen verliep de kerkopbouw juist vroeg en snel.